Wanneer men als sociaal dier meegaat in de normale manier van denken, kan men een zekere prikkelbaarheid ondervinden wanneer men decennia lang schrijft en daaraan zelfs een zekere identiteit ontleent, maar lang niet goed genoeg is om waargenomen te worden, laat staan uitgenodigd voor het boekenbral; deze manier van denken is verleidelijk, juist omdat we ons ermee in het collectief plaatsen, zij het als buitenbeentje, maar zij is niet onoverkomelijk, sterker nog: wanneer we willen dat het schrijven en lezen ons grijpt in de duizelingwekkende ernst van onze eindige existentie, dienen we een zeker ascetisme aan de dag te leggen, aangezien de zoete publieke erkenning voorkomt dat we ons met krachtige slagen teweer stellen tegen de futiliteit ervan, en een overmaat aan ‘onderonsjes’ ons ook de futiliteit van deze teweerstelling zelf uit het oog doet verliezen.