Fragment
De antropogene opwarming van het klimaat, die door onze nijverheid bezworen sluipmoordenaar, was tenslotte louter metafoor geworden. De metaforen waren een wederkerige relatie met elkaar aangegaan. De dood was een metafoor voor de onvrijheid en de onvrijheid een metafoor voor de dood. Zo was ook de door de klimaatverandering op handen zijnde dood van onze soort, samen met de evolutionaire tak waarop zij zit, niet meer dan een metafoor voor de vervelende gedachte van collectieve onvrijheid, en vice versa.
Het zijn altijd gedachten die zich laten onderdrukken, want als je het pad van metaforen volgt, van verwijzing naar verwijzing springt, kom je uiteindelijk altijd weer bij de oorspronkelijke gedachte uit, zonder dat er substantie was vergaard. Substantie betekende: hetgeen tot handelen aanzet. In de vermetaforiseerde wereld verdwijnt de substantie onder het spektakel van copieuze verhaallijnen die, wanneer je kritisch tot hen door kon dringen, slechts verwezen naar een ander verhaal.
Het was een tweespan van metaforen, de dood en de onvrijheid, en dat was psychologisch terug te voeren tot het gegeven dat de uitdrukkingskracht van onze taal de uitdrukkingskracht van ons lichaam ver overstijgt. Vertaald naar de collectieve psychologie leverde dat de idee op van een mensheid die zich tot in het oneindige wilde ontplooien omdat ze alle kritiek direct als negatie inschrijft in haar verhaal, maar de lichamen lijden onder dat theoretische monstrum, dat echter niet zal stoppen voordat haar substraat, de mensheid, is uitgestorven.
Dirk contempleert deze gedachten. Hij bedenkt hoe onze donkerste waarheden ooit periodiek onschadelijk werden gemaakt door religieuze rituelen, die het konden kanaliseren, en een stelsel van metaforen die enkel naar elkaar verwijzen, zonder in staat te zijn onze ervaringen ‘in woorden te vangen’. Het was een stelsel gebouwd voor een priesterklasse wiens enige wapen begrippen zijn. Ach, het is ook alleen maar de uitdrukking van een levensgevoel, dacht Dirk. En wat zouden we zijn zonder de metaforen? Een onophoudelijke stroom sperma, bloed en stront, waarin zelfs de meest spitsvondige metaforen weerloze constructies zijn. We hebben altijd de verfijnde kunst der metaforen ingezet om afstand te scheppen tot onze biologie. Het tragische is dat ze na verloop van tijd alleen nog maar naar zichzelf kunnen verwijzen en onze communicatie is verworden tot de privétaal van het ingebeelde subject ‘mensheid’, dat misschien net genoeg tijd heeft om zijn eigen epitaaf te formuleren.
Bovenstaande contemplatie vervulde Dirks geest terwijl hij gerieflijk zijn blaas ledigde op een locatie die wetsdienaars als een openbare ruimte bleken te beschouwen. De uniformen hadden hem op heterdaad betrapt en een kalende agent richtte het woord tot hem.
“U mag hier niet urineren.”
Dirk bedankte hem voor deze mededeling en knikte met zijn hoofd ten teken dat de stroom weldra tot stilstand zou komen, als de agent hem tenminste niet onderbrak. Hij probeerde een subtiele dreiging in zijn stem te leggen, die hij later altijd zou kunnen ontkennen, maar die het uniform tenminste tot het voltooien van zijn straal op afstand zou kunnen houden. De politiemannen sloegen allebei hun armen over elkaar en in zijn geest vloeiden de ideeën over metaforen die naar elkaar verwijzen over in de vaststelling, dat agenten altijd met zijn tweeën zijn.
Zijn straal versterkte zich door deze treffende observatie, zodat een van de uniformen snel opzij moest springen om te voorkomen dat zijn voeten werden besprenkeld. Hij verexcuseerde zich met een zo diep mogelijke stem, waarin hij autoriteit probeerde door te laten klinken. Het was zijn intuïtie dat gezagshandhaving, wanneer zij worden geconfronteerd met de uiterlijke kenmerken van autoriteit (lichaamshouding, stem, kleding, oogcontact) altijd een ogenblik nodig hebben om zich eraan te herinneren, dat zij de representanten zijn van een machtsmonopolie. Dirk hield hen aldus nogmaals vijf seconden op afstand, die een subjectieve eeuwigheid waren waarin zijn straal zich langzaam transformeerde tot een zenuwachtige sinusoïde.
Wanneer de agenten hem in deze hoedanigheid in de boeien zouden proberen te slaan, zouden hun nette uniformen niet droog blijven. Dirks straal was nog steeds krachtig genoeg en begon bovendien een langzaam aanzwellende zijwaartse uitslag te vertonen, die bij het op de rug draaien van zijn handen volstrekt onvoorspelbare vormen aan zou kunnen nemen. De uniformen waren zich hier terdege van bewust en frunnikten aan hun petten om zichzelf een houding te geven.
Aangemoedigd door hun erkenning, hoe minimaal ook, van de macht en waardigheid van zijn straal, richtte Dirk het woord tot de uniformen.
“Wanneer een mens in een bepaalde toestand verkeert en een biologisch proces waar hij geen controle over heeft, weerhoudt hem ervan om deze toestand te veranderen, treft hem dan enige blaam?”
“Dat hangt ervan af, of hij zich moedwillig in die toestand heeft begeven” antwoordde de oudste van het tweetal.
“Precies” zei Dirk triomfantelijk. “dat zal dus moeten worden aangetoond.”
Het jongere uniform wilde zijn arm vastgrijpen maar de oudere schudde zijn hoofd.
“Wat bedoelt u?”
“Het zou zo kunnen zijn dat ik hier tegen mijn wil ben neergezet, terwijl ik al aan het urineren was.”
“Het zou ook zo kunnen zijn dat het universum pas vijf minuten oud is inclusief wijzelf en al onze herinneringen, maar dat is geenszins een verzachtende omstandigheid.”
Het uniform had naar het zich liet aanzien een cursus intellectuele weerbaarheid gevolgd, en daar had Dirk respect voor, en dat respect vertaalde zich onmiddellijk in een aanzwelling van de straal. Er is veel te weinig animo voor dergelijke cursussen op politiedepartementen. Ze vallen dan ook vaak aan bezuinigingsdrift ten prooi of worden vervangen door meer fysieke zelfverdediging, wat er in een politiekorps dus op neer komt dat een uniform iemand met zijn wapenstok bont en blauw slaat omdat hij een intellectuele klap moest incasseren. Discussies met uniformen lopen maar al te vaak uit op ongeciviliseerde schreeuwpartijen waarbij met consumptie wordt gesproken en met geslachtsdelen wordt geargumenteerd. De lezer kan zich dus de tevredenheid voorstellen, die Dirk ervoer toen de agent hem van repliek diende, ook al raakte zijn argument kant noch wal.
“U kunt nochtans niet aantonen, dat het in gang zetten van de straal dan wel het betreden van de openbare ruimte met reeds lopende straal, moedwillig en met voorbedachte rade is gebeurd. En u weet net zo goed als ik dat een goedlopende straal niet zo eenvoudig tot bedaren kan worden gebracht.”
“Wat wil je daarmee zeggen?”
“Ik ben onschuldig totdat het tegendeel is bewezen.”
Het uniform krabde zich achter zijn linker oorschelp. Hij wist dat hij niet aan kon tonen dat Dirk opzettelijk in de openbare ruimte zijn straal had aangezet, maar omdat hij zijn gezicht wilde bewaren zocht hij zijn toevlucht tot de karakteristieke blaftoon van een autoriteit die wordt gelogenstraft.
“U dient echter mee te werken aan het onderzoek.”
“Wat dwingt mij daartoe?” vroeg Dirk, terwijl zijn straal zich weer verdichtte.
“U kan anders obstructie van de rechtsgang ten laste worden gelegd.”
“Welke assistentie verlangt u van mij?”
“Kunt u onder ede verklaren dat u hier en pissant bent neergezet door krachten, tegen welke iedere oppositie aantoonbaar ijdel zou zijn geweest?”
“Nee. Ik kan me niets herinneren. En laat u mij nu met rust.”
Dirks stem maakte een triomfantelijke uitschieter naar een hoger register. De uniformen wisten dat ze aan het kortere eind trokken en leken zich te beraden over hun afgang.
“Hoewel wij het uiterst onwaarschijnlijk achten, dat uw straal op een geoorloofde plek is opgewekt, kunnen wij het tegendeel niet aantonen, en zijn derhalve genoodzaakt het deze keer bij een waarschuwing te laten”, stamelde de oudere, terwijl het duo zich ijlings uit mijn buurt verwijderde. Mijn straal zwol nog een keer aan tot een gouden triomfboog die een ogenblik lang in de zwoele lucht hing.
Hoe kunnen we magie in de ander ontdekken, dacht ik, terwijl ik afdruppelde en mijn gulp dichtritste. Hadden de uniformen door mij die magie waargenomen, die maakt dat we met elkaar kunnen communiceren, ook al is het recente verleden in nevelen gehuld? Zouden ze zich van mijn verschijning de gouden straal gaan herinneren die glansde als een regenboog en hen tot juridische bescheidenheid maande? In mijn gestalte zou de hogere orde doorgeschemerd kunnen hebben, die superieur is aan de orde die zij gezworen hadden te bewaken. De gedachte, dat ik heel even een vertegenwoordiger zou kunnen zijn geweest van dat hogere principe, dat zo ver boven de kakofonie van mensenoordelen staat, joeg me in een jubelstemming.
De geringste interactie tussen ons mensen geeft aanleiding tot de meest geestrijke reflecties. Maar zelfs de meest verhevene daaronder wonen slechts onder ons schedeldak, en dat zeer tijdelijk. Ik voelde hoe mijn stemming op het punt stond om te slaan, zoals zij dat al zo vaak had gedaan. De woorden leken overal op en aan mijn lijf te verdrogen. Er was geen vooruitgang meer. Alles wiste elkaar wederzijds uit. Er verscheen een serene witte gloed voor mijn ogen, ik was intussen gaan liggen. Er reed bestemmingsverkeer langs.
Tijdens de goede nachten helpen we elkaar in onze dromen, dacht ik. We verzinnen elkaars gedragingen tot in de fijnzinnigste details. Als aanleiding volstaat vaak een ontmoeting die luttele seconden duurt en bestaat uit een hoofdknik of een ingebeelde knipoog. De hele persoon kunnen we in de daaropvolgende nacht, wanneer we ons te ruste leggen om de indrukken van de dag te verwerken, in elkaar zetten en hij wordt dan een spreekbuis voor de complimenten of berispingen die we over onszelf willen uitstorten.
Nu we toch nergens naar op weg blijken te zijn, kan ik vrij spreken. Ik kan proberen een verhaal te vertellen in de zalige wetenschap dat het een variatie zal zijn op een tijdloos verhaal, een variatie die wij moeten produceren om het majestueuze, het sublieme, ervaarbaar te maken, dat ons een esthetisch verlangen heeft ingeprent in de tijd dat we, mijn waarde lezer en ik, nog foetussen waren. Zoeken dus, terwijl je jezelf onophoudelijk op de vingers tikt met de koele observatie dat het gezochte alomtegenwoordig is en we het zodoende niet kunnen grijpen. Een verhaal dat ons weerbaar maakt tegen de existentiële tragedie waarin we in afwisselende gemoedstoestanden rond hinken.
Het formuleren van bovenstaande zinnen neemt kostbare tijd in beslag, die beter had kunnen worden besteed aan het oplossen van kruiswoordraadsels. Ons weerbaar maken tegen de existentiële tragedie! Belachelijk. Hoe komt iemand erop! Weerbaar? Weer of geen weer, die tragedie gaat door. En niemand is ertegen bestand –
Niet wat, maar hoe het verteld wordt is de manier waarop schrijfkunst relevant wordt. Neem de tijd en het Amuse Geulle laat zich proeven. Een heel boek vol zou ik niet trekken, maar dit is best wel lachen.
Dank je; heel fijn om hier een reactie ‘van vlees en bloed’ te lezen. Het was een fragmentje dat ik ooit in een ‘flow’ schreef maar inderdaad onbruikbaar bleek voor een roman. Het ‘hoe’ is bij grote schrijvers duivelswerk: zij kunnen een akkefietje wereldschokkend maken. Ik vind dat zelf ook mooi, maar wil toch ook een uniek ‘wat’ er verteld wordt. Dat is bijna onmogelijk: als je met een geweldig origineel idee begint ben je aan het eind van de roman een reeds uitgemolken genre aan het schrijven. Maar daar zeilt het kleine bootje van de stijl dapper tegen in