Welkom terug waarde cursisten, bij de les 45. Vandaag stellen we ons de uitdaging van een gedicht dat speelt met zijn eigen verkitsching. Hoe kunnen we dit scherper krijgen?
Laat me,
wanneer ik weer eens loop te klagen
over de absurde eindigheid van ons bestaan
niet met de taal alleenzij is meedogenloos, oud en jong tegelijk,
een afstandelijke diva die verleidt
een aftandse hoer die onze fooien negeert, neeneem me aan mij hand en leid me weg van haar
verleid me met het pathos dat door jouw woorden juicht.We ervaren stamelend haar eclips in het heiligste uur
voeden ons gulzig met liefde en zijn een met het vuur
kort voordat we gaan verzinken in de eeuwige nacht,
of een ander kutcliché dat ze voor ons heeft bedacht.
De mededeling aan het begin is droog (moet dat poëtischer?); de dubbelrol van de taal mag iets duidelijker worden uitgebeeld, eventueel met een extra strofe; “leid me weg van haar” is een teneur die we in gedichten van deze auteur vaker tegenkomen; het pathos dat door de woorden juicht? Terwijl we juist wég van de taal gingen: schrappen. Aftandse hoer: rijmdwang, schrappen. De slotstrofe moet ongeveer zo zijn, maar het moet metrisch retescherp in elkaar steken.
We ervaren stamelend haar eclips in het heiligste uur (∪∪— ∪—∪∪ ∪∪— ∪∪— ∪∪—; aanpassen!)
Wat wil dit gedicht nou zeggen? Dat de taal stiekem altijd onze innigste metgezellin en troost is, juist omdat we erin kunnen uitdrukken dat we niet met haar alleen gelaten willen worden? Wat is het woordloze pathos? Seks?
Het blijkt dat er niet zo heel veel aan dit gedaan hoeft te worden. Dat is ook wel eens prettig, maar het maakt een beetje onzeker. Wie schreef er nog meer over de grenzen van de taal?
Words strain, Crack and sometimes break, under the burden, Decay with imprecision, will not stay in place, Will not stay still. – T.S. Elliott, Four Quartets
Dat moet natuurlijk wel een beetje ervaren worden in het gedicht! Verschuivingen, verdwijningen. de stille magie van haar eclips
Dit resulteert in het volgende poeem:
Laat me,
wanneer ik weer eens loop te klagen
over de absurditeit van het bestaan
niet met de taal alleenzij is meedogenloos, oud en jong tegelijk,
een afstandelijke diva die verleidt,
een ouwehoer die onze fooi negeert, neeneem me aan mij hand en leid me weg van haar
verleid me met het pathos dat in je mond scharlakent
met de stille magie van haar eclips in het heiligsteuur, de stomme waarheid die je naar me lacht
voordat we samen zinken in d’eeuwige nacht
of een ander kutcliché dat ze voor ons heeft bedacht.
Uitgevers zullen hun hoofden schudden: puberaal, niet poëtisch genoeg. Maar wat is ons aan uitgevers gelegen? We voelden dit zo, de woede van het onuitdrukbare in de taalio. Wat vinden jullie?