Poëzie is een daad
van erkenning. Ik erken
dat ik lees, dat ik niet alleen lees.
Poëzie heeft geen toekomst, denkend
aan de huur, aan de electriciteitsrekening,
aan jou als je koud bent.
Poëzie is mijn adem, beweegt
mijn pen, aarzelend soms,
over het papier dat daarom vraagt.
Koenraad was postbode, maar
genas zichzelf door o.a. te dichten
120 verzen over zijn lief: dat is poëzie.
Of neem ondergetekende. Stukgeslagen
op de rotsen is hij niet werkelijk verslagen,
maar herneemt hij zich en is daarin poëzie.
Elk woord dat wordt geschreven
is een aanslag op de woekering.
Tenslotte wint het kapitaal, jazeker,
maar geld is slechts een symptoom van erkenning
nadat de poëzie al is gedoofd.
Geld is een vervoering.
Parodie op: Remco Campert
Uit: Het huis waarin ik woonde
De Bezige Bij. 1955