hagjes en bangmakers, of: deze lul hoeft zich niet te rechtvaardigen
zachte lachjes en het weten erom
het staat u guur meneer
het staat u guur ouwerukker
verstopt u soms ergens een tichelaar?
verkolkt glazuur op uw Randwyck vol
overgare peeëprak
vaarwel ooteoote de pleuris in je kloten
meesterjankers zetten hier de toon
ze ploerten ronkstotend en hortend
politikoos deze smoelen verrekken abstract
’t is de mode van de middenstand
onderhevig kroels steeds achteruit pratend
de raven zwart gekend te hebben
en zachte lachjes
maar het zindert! oermopsen moeten de vloer op
de duigen erin! verstaan? verstaan!
waar kraap jij je jonker vuilaard
en roert de boze biltrom, frats en wartaalblazer
donderdsgoed
ge begrijpt me dondersgoed:
“vol.”
uw land is uw hoofd is verdomme vol.
iets met identiteit. Roents pliert en peutert
aanstonds in de krale trogvijver dit
is stroom geen gruimspaan?
voerdels dan en erachteraan
harige kluwen staan en hersenen onder hoge druk.
we kunnen toch niet toestaan.
tongelend weggaan jou doorstaan jou,
egotaire winter.
voortuingordijntjesrozenschaar
stoepvegend en de rekening netjes betalen
de meters worden afgelezen
en dan die frons
niet zeiken doordoen
wij roemen broenstig op onze baslijn
de hoempahoempa, hoe we onze dichters
opvoeden
hoempa. hop. vol.
rot op, onzinnig element.
Kalver af de zandgronden het ritme is niet
metafoor. de hoempa roept:
kunstencultuurbezuinigingenasfaltenbeton.
hagje. een land vol hagjes en bangmakers.
“compromis”, dat kan.
de knor is eruit
de poepende pleuris, onruchtig achterbaks
grijpt aan grijpt aan!
wat geroezemoes, een deuntje in a mineur
grijpt aan en bezet de zaak
met een hees trompetje.