Angstigheid
Je ligt prinsheerlijk uitgestrekt op een donzen dekbed in een hotelkamer in het centrum van Parijs, en ziet de schaduw van de Biedermeier pendule langzaam over het reliëf in het plafond kruipen. De tikken zijn traag en stroperig. De ramen zijn dicht. Iemand heeft ze dicht getekend. Het is precies warm genoeg, onder het dekbed voel je je lichaamswarmte en je benen kleven wat aan elkaar. Er is een boulevard onderaan het raam, maar die is stil. Je sluimert weg, en dan is ze plotseling bij je, plotseling grijpt ze je bij de keel: de doodsangst. Onverwacht zit ze op je en drukt haar koude vingers tegen je strottehoofd. Iedere twijfel of ze zelf misschien niet erg eenzaam is en harde, bevestigende sex van je wil is uitgesloten. Ze is killer dan een mens kan zijn. Het angstzweet maakt je hele lichaam klam, je wilt je verplaatsten maar je bent verlamd en bovendien is je arm afgekneld omdat je erop bent gaan liggen.