Naar aanleiding van een opiniestuk van 1 november, stuurde ik de volgende ingezonden brief, die niet werd afgedrukt in de krant omdat-ie zogenaamd moest concurreren met veel andere stukken. De werkelijke reden was natuurlijk dat hij stilistisch niet voldeed, maar een redactielid wil niemand voor het hoofd stoten, zoals de volksmond zegt.
* * *
Ik was blij verrast toen ik zag dat de Volkskrant aandacht besteedt de stichting Giving What We Can van Toby Ord. De beweging van Effective Altruism (EA) (andere bekende namen zijn Peter Singer en William MacAskill) vind ik als filosoof (sta me toe dat ik die hoedanigheid hier als kwalificatie gebruik) interessant. Het verschaft morele helderheid in een wereld die op steeds meer manieren in de war lijkt. Het praktische utilitarisme, trekt uit het oorspronkelijke motto the greatest happiness for the greatest number de conclusie dat we onze rijkdom moeten weggeven zolang dat netto leidt to meer welzijn in de samenleving. Zo’n helder gebod vult het gat dat de priesters en dominees hebben achtergelaten en dat gapender wordt naarmate de kerk meer met immoraliteit wordt geassocieerd. Terzijde: we kunnen observeren dat veel mensen in het Midden-Oosten conflict dat weer is opgelaaid vooral op zoek zijn naar morele helderheid?
Er zijn veel kritische punten waar de theorie achter Effectief Altruïsme niet genoeg op ingaat. Wanneer we ons morele universum reduceren tot een nutscalculus, moeten we niet stoppen bij het weggeven van een deel van onze inkomsten, maar moeten we ook meerekenen welk positief effect we hebben met alle aspecten van ons handelen. Wellicht zijn er effecten die niet goed meetbaar zijn of die onvoorziene gevolgen hebben. Daarmee zijn we weer terug bij de morele troebelheid die we willen vermijden. Het lijkt alsof EA slechts één kant belicht, omdat dan de heldere geboden kunnen worden geformuleerd waar zo’n behoefte aan is.
Laten we er om het concreet te maken dat Toby Ordt zoveel mogelijk het goede wil doen. Zou hij zich dan niet moeten omscholen tot (beurs)makelaar, zodat hij in zijn leven veel meer dan een miljoen pond zou kunnen doneren? Hoever reikt het gebod, moeten we onszelf blijven veranderen om te optimaliseren hoeveel geld we kunnen doneren aan goede doelen? Op die manier wordt het probleem van de individualistische benadering duidelijk: niemand wil in een absurde wereld leven waarin iedereen miljonair wordt door list en bedrog om zo ontwikkeling van medicijnen te bekostigen. Een integrale benadering lijkt me beter. Alle aspecten van ons leven hebben ethisch gewicht, niet alleen of we geven wat we kunnen. Want uiteindelijk gaat het er niet om hoeveel ik als individu geef, maar of de problemen worden opgelost waarvoor dat geld wordt gebruikt.
Als moreel appèl werkt Effectief Altruïsme heel goed, maar het morele universum waarop het baseert verliest belangrijke aspecten van ons ethische bestaan uit het oog. Natuurlijk zal een utilitarist toegeven dat er veel deugden zijn die niet in geld zijn uit te drukken en dat er allerlei ‘ripple-effecten’ zijn die de nutscalculus vaak erg moeilijk maken. De reden waarom ik denk dat daar geen goed utilitaristisch antwoord op is, is het gebrek aan een hoogste waarde die geen louter abstract concept is, maar een fenomeen waar we iets bij voelen (zoals religie ons wel bood). Utilitarisme gaat het om het vermijden van pijn en het maximaliseren van genot voor zoveel mogelijk wezens die pijn kunnen voelen (dat hier niet ‘mensen’ staat is de verdienste van de Australische filosoof Peter Singer). Dat is een nogal abstract idee van het goede. De filosoof Derek Parfit deed een gedachtenexperiment waarin hij zich een samenleving met enorme hoeveelheid wezens voorstelde met een levenskwaliteit die nèt niet negatief was. Bij elkaar opgeteld zou die samenleving ‘beter’ zijn dan een wereld met minder wezens met meer levenskwaliteit, zolang de cumulatieve levenskwaliteit groter is. Hij noemde dit de ‘repugnant conclusion’. Er zijn verschillende theoretische antwoorden op mogelijk, zoals Toby Ordt ook uitlegt in zijn boek, maar we krijgen er geen hoogste waarde voor terug ‘waar we het uiteindelijk allemaal voor doen.’
Ik denk dat we zulke hoogste waarden nodig hebben, en dat die in onze ethiek moeten doorklinken. Denk aan het leven van een geliefde, of (helaas) de claim op een stuk grond omdat het in een heilig Boek staat, of het voortbestaan van menselijk leven, al dan niet op aarde. Effectief Altruïsme doet een glashelder appèl maar biedt geen soelaas met een hoogste waarde die ons kan aarden. Omgekeerd kunnen we van onze hoogste waarden geen heldere richtlijnen afleiden om te handelen in een steeds complexere wereld.
Wat is de uitweg uit dit dilemma? Ik stel voor dat we de beweging van Effectief Altruïsme ter kennis nemen en ruimhartig geven. Maar laten we onszelf niet als utilitaristische rekenmachines zijn, op het gevaar af dat we de ander ook zo gaan zien. Op Effectief Altruïsme kan een antwoord komen dat de ethische vooruitgang die het heeft geboekt op een andere leest dan die van het utilitarisme schoeit, zoals Martha Nussbaum in haar boek Justice for Animals recent heeft gedaan ten opzichte van Peter Singer’s Animal Liberation.
* * *
Het verleidelijke verhaal van mijn leven is dat ik altijd en overal word afgewezen, geweigerd, de grond in gestampt, hoe veel ik ook lees, hoe veel ik ook oefen, hoe hard ik ook mijn best doe. Het is een verslavend narratief en het kost veel moeite om me ervan los te maken. De hysterie die volgt op iedere afwijzing maakt het steeds minder waarschijnlijk dat de keten ooit doorbroken wordt.
Dit artikel ging over ‘ethiek’. Ik schreef ooit een proefschrift over het onderwerp maar heb dit nooit verdedigd. Ik was intellectueel ’te licht’, maar ik werd wèl altijd bejegend alsof ik heel veel in mijn mars had. Dit heeft mij gek gemaakt.
Na ál die jaren studie ben ik enkel nog in staat om versjes te schrijven, en zelfs dat niet. Ook daar is de reactie steevast klap-klap-klap, ‘wat leuk’. Er is nooit iemand die me eerlijk uitlegt waarom het allemaal zo zwak is. Maar afwijzen, weigeren en negeren, dát kunnen ze wel.
Ik zal altijd blijven schrijven, en mezelf ieder jaar blijven trakteren op het gevoel van volstrekte verbouwereerdheid en ongegeneerde zelfhaat bij de lectuur van wat ik het jaar daarvoor schreef. Het is een ritueel, een dans die spiraalt tot in het graf.
Zoals de dichter schrijft:
Mijn moedertaal
is het laatste
waarin ik faal.