De schaamtelozen plassen tegen oude kerkmuren zonder beschutting te zoeken voor het oog van de ander. Ze masturberen wijdbeens hangend op een bankje in het park alsof ze een broodje met haring eten. Ze zien de verontwaardigde blikken niet als ze een half uur te laat luidruchtig in een volle collegezaal zwalken. Ze liegen en als ze betrapt worden geven ze dat schouderophalend toe. De schaamtelozen kunnen in principe normaal functioneren, mits ze over de repressailles van hun onacceptabele gedrag afdoende worden geïnformeerd. Ze halen dan hun schouders nog eens op passen zich aan. Wat anderen tijdens een pijnlijk en lang proces in hun jeugd krijgen ingebakken in het zuurdesem van hun morele zelfbewustzijn, „Handjes boven de dekens!“, dat moet de schaamtelozen op volwassen leeftijd met edicten en soms harde hand worden duidelijk gemaakt.De schaamteloze is een glibberig wezen. Je kunt hem niet aanspreken op zijn stuitende gedrag. Het maakt hem allemaal niets uit hoe hij op anderen overkomt. Als hij zijn gedrag aanpast dan alleen uit lustmotieven, nooit uit schaamte. De schaamteloze trekt zich niets van de verwijtende blikken aan, die vanuit de omgeving op hem worden geworpen. Hij draagt kleren omdat hij het koud heeft, hij gaat naar de w.c. omdat hij daar lekker kan zitten, hij laat een meisje met een pakje kauwgom bij de kassa voor omdat hij dan naar haar benen kan kijken. De schaamteloze, die zich alle kleren, alle haren, alle huid, al het onderhuidse vetweefsel, alle pezen, alle spieren van het lijf kan rukken zonder zich ook maar een moment te schamen bestaat niet. Zelfs die schaamteloze schobbejakken die we zo graag als beneden alle peil zien, zullen op een bepaald punt door schroom worden overvallen.
We zitten met de schaamte opgezadeld. Leven is in een omgeving ingebed, en bewust leven heeft altijd het vermogen zich te schamen. Dat kan met een paar filosofische stappen worden aangetoond. Een levend organisme bevindt zich altijd in uitwisseling met zijn omgeving. Bewustzijn is het vermogen tot theoretische abstractie. Heeft het organisme een idee van zichzelf dan moet hij zich dus theoretisch van zijn omgeving onderscheiden. Hij doet dit door het verschil tussen waarnemen en waargenomen worden in te zien. Dit inzicht kan zich niet beroepen op oudere inzichten dus moet teruggaan op sensatie. Het onderscheid organisme-omgeving, binnen-buiten moet dus gepaard gaan met een elementair voelen. Dit elementaire voelen is een omgekeerde lust: de schaamte.
De schaamte is iets waar we nooit vanaf komen. We kunnen haar hooguit verbergen en diep wegstoppen in de vouwen van een lijdende ziel om die te verlossen en de samenleving op te zamelen met het schaamteloze resultaat. Zo hebben grote jongens altijd over de schaamte nagedacht. Conficius bijvoorbeeld, zegt dat de wijze zich voor zijn gebreken schaamt, maar niet daarvoor, dat hij ze wil verbeteren. Hij zag al wat wij zojuist hebben bewezen, dat namelijk schaamte in het wezen van een bewust organisme ligt, en dat het er dus op aankomt, de schaamte op het juiste moment in te zetten. Is dat niet het grootste? Zich van die eindeloos diepe, existentiële wetmatigheden bewust worden, die grondruis van ons bestaan waarbij vergeleken de Freudse piemelarijen oppervlakkig geklets zijn, en dan proberen, zich er in een geweldig titanisch gebaar boven te verheffen? De wijze weet van de schaamte, en zet haar in om boven zichzelf uit te stijgen.
Maar er zijn ook andere stemmen. In zijn opvoedkundige huzarenstuk schrijft monsieur Rousseau „Qui rougit est déjà coupable, la vraie innocence n’a honte de rien.“ En daar willen we hier even lekker schaamteloos tegenaan blaffen. De ware onschuld schaamt zich nergens voor? Wat weet jij nou van schuld, Jansjaak? De grootste schurken van de geschiedenis kenden geen schaamte. En uitgerekend zij zouden die eigenschap met de onbevlekte onschuldigen delen? Kom nou. Voor ons is het verdacht als iemand zich nergens voor schaamt. Dat valt er te ontdekken als je jonge kinderen ziet opgroeien. Zou je eens met je eigen kinderen moeten proberen. Ik heb altijd al een vinger willen leggen op wat er met jou niet deugt, en nu weet ik het. Je hebt de schaamte niet begrepen. Weet je wat we tegenover jouw aforisme stellen? De ware onschuldige schaamt zich nog voor zijn onschuld. Woef!