In de voetsporen van K

5:15 De treinen rijden weer. Ik heb een doel: ‘onderzoek doen’ voor een roman. Het is allemaal waan, maar het is mijn waan. Gisternacht was ik gestrand in Hamm.
Een man zei zacht bij het uitstappen ‘Gute Reise’ tegen me, dat vond ik heel aangenaam. In Hamm probeerde ik voor het station op een bankje te slapen. De buitenlucht tegen mijn gezicht deed goed. Het was dertien graden, niet koud. Het ruisen van een autoweg herinnerde me aan de grote watervallen waar ik ooit was, en door mijn ogen half dicht te knijpen was ik precies waar ik wilde zijn – al lag ik op een metalen bankje in de open lucht achter het station van Hamm, vlakbij de vergane glorie van de Westfälische Drahtindustrie. Maar dat maakt dus niet uit. Comfort is vooral verbeelding. Er bestaan uiteraard fysieke grenzen die we beter niet passeren, maar spijkerbedden en ijsbaden bewijzen dat we die grenzen kunnen oprekken. Had een zacht matras mijn nacht veel comfortabeler gemaakt? Vast, maar ik had die ene minuut, toen ik de bries op mijn huid voelde, gemist. Nu kan ik daarmee gaan rekenen, matras in de linkerkolom, bries in de rechter. Ik zou een obsessie kunnen ontwikkelen voor comfortoptimalisatie en mezelf streng toespreken wanneer die mislukt.
6:20 Mijn gedachten worden slapper. Er kwam net een dikke kale praatgrage man met een gedraaide sigaret achter zijn oor bij me zitten. De hele nacht doorgaan, dat lukt nog wel naar ‘ich gehe auf die fünfzig zu’. Hij zei het op een toon alsof het voor mij nog Lang niet zo ver was. ‘Ich auch’ mompelde ik. Memento mori, lieve kale dikke man (zo dik was hij nu ook weer niet).
De oorzaak van mijn fascinatie voor comfort is pijn. Ik heb iedere dag pijn aan de binnenkant van mijn wang, waar kiezen zijn getrokken. Ik heb de medische kermis doorlopen. Niets hielp. Daarom injecteer ik soms kruidnagelolie in de pijnlijke plek met een afgeslepen inktnaald want je moet iets. Ik prepareer de naald door hem te steriliseren, zuig een druppel olie op en zet een shot. De pijn is zeurend maar zo nadrukkelijk aanwezig dat ik het niet wil uithouden. Ik heb om de paar uur een fix nodig.

Aldus ben ik heroïnegebruikers gaan begrijpen. Ik voel de innerlijke nood van waaruit zij handelen, misdaden begaan, zich prostitueren. De pijn heeft me dat geleerd.

12:00 Ik kom aan in Berlin Hauptbahnhof, doodmoe. Ik loop naar de Reichstag en rust uit op een bankje. Het doel van mijn reis, onderzoek doen voor een roman, ik mag dat werk noemen. Het is werk. Ik ben aan het werk. Het klinkt absurd en dat is mooi. Ik vind een goedkoop hostel en loop in de regen naar de Schöneberger Insel waar K het romanpersonage woont. Ik drink limonade bij de Späti (nachtwinkel) waar K wordt afgezeken door Kurt en Werner, spied om me heen of ik Kurts of Werners zie, ga met mijn handen op de reling van de Julius Leber-brug staan zoals K, loop de Leberstraße door om het perspectief te controleren, de naambordjes, het plaveisel, de deftige voorbalkons uit het verhaal. Ik woonde hier achttien jaar geleden, wat dééd ik al die tijd?

K loopt naar Südkreuz, de zuidelijke verkeershub die een sombere indruk maakt. Hij en ik hebben zo lang in Berlijn gewoond dat we een emotie hebben gekoppeld aan de meeste U-Bahn-lijnen. De paarse U6 is avontuurlijk, doelbewust. De groene U1 is liederlijk en nonchalant. De rode U2 is ambitieus en scherp, de blauwe U8 exotisch en rauw. Maar ik moet me in m’n roman niet te veel uitsloven om te bewijzen dat ik echt Berliner was. Naar de hel met alle rechtvaardiging, schrijft K.

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *