Al die stadjes bezoek ik om het contact met onze gedeelde realiteit niet te verliezen. Wanneer ik direct op sociale media mijn bezoek aan de Limburgse hoofdstad meld, zullen mensen met hun gekoesterde herinneringen reageren over de mooiste plekjes die je zeker bezocht moet hebben. Vroeger heette dit nog geen mansplaining maar was het een simpele manier om te blijven praten zonder dat er een echt gesprek hoefde worden gevoerd.
Vijftig minuten lang een lus door Maastricht lopen, van het treinstation de Maas over, achter de Vrijthof langs kort de Sint Servaasbasiliek in, door een winkelstraat – waarom in vredesnaam?
De geur: gebrande noten, chocolade, vers gebak. Het geluid: geroezemoes, Engels en Duits. Een klein meisje op haar fietsje dat “rechtdoor, rechtdoor” zegt met een Limburgse tongval. Het geratel van een step over de klinkers. Details.
Tijdens de stadswandeling een kort bezoek van de idee dat onze individualiteitscultuur zichzelf in stand houdt door de moraliteit van het “voor jezelf zorgen” te overlappen met de angst voor de dood. Gedacht vanuit ons eigen verdwijnpunt is ons resterende leven een soort trechter waardoor onze persoonlijke macht verdwijnt. Met voorzieningen voor de ‘oude dag’ houden we het gat van de trechter krampachtig open, ten koste van innerlijke vrede en diepe verbondenheid met waarin we ooit gaan oplossen – een gebeurtenis die men naar keus als toppunt van individuelaliteit of als culminatie van gezamenlijkheid kan begrijpen.
Vanuit de trein terug naar Brabant zag ik glooiende heuvels en een wagenpark met blauwe hoogwerkers in de omgeving van Sittard. Het was een prachtig gezicht, zoals de lange blauwe vingers zich naar de wolkenlucht uitstrekten, kalm, zonder met elkaar te communiceren of zich bewust te zijn van de groteske aanblik die zij, gezien vanuit de voorbijrazende trein, boden.