Schpil

sliert identiteit.

Gisteren liep ik de hele dag achter K aan. Ik ging naar doodgewone plekken, locations heten die in de filmwereld enkel omdat hij, belletristische uitwas van mijn getormenteerde ziel, er geweest was. In Köpenick moest hij wezen omdat daar zijn Hausverwaltung Spengler & Stauerbach gevestigd was in noodbouw ter grootte van een zeecontainer, zodat K zich tijdens een gesprek over de huur met Sybille Spengler afvroeg waar zij op het toilet ging. Ach, ik leef in die absurdistische roman, en ik had het veel eerder moeten doen. Reeds met mijn boek Kalim I, dat ik uit angst en zelfhaat nooit ‘gepromoot’ heb, maar ik was altijd te bang (omdat papa boos wordt en zegt dat ik heb gefaald – maar alles altijd maar toeschrijven aan jeugdtrauma is literair uitgemolken, psychologisch grijsgedraaid en entomologisch gespeend van humor en Leichtigkeit).

Had het eerder moeten doen. Kamiel, schrijver. Voor wie? Hij was nooit op tv. De eerste, nee de enige vraag die men je uit oprechte interesse, niet alleen blinde gewoonte, stelt wanneer je je als schrijver aankondigt, is de vraag naar roem. Bist du berühmt? Het zegt veel over onze flikkerse apenrots.

Schrijven is het enige wat ik lekker vind. Het is een afwijking, wij schrijvers ervaren de taal zelf als het liefste in het leven. Dit is onze muziek, de enige sfeer waar we ons niet ontmachtigd voelen, een Hohlraum waarvan we zelf de grens uitmaken en de resonantie volledig onder controle kunnen denken te hebben. Het semantische circus van ons naar binnen gekeerde Fingerspitzengefühl. Wij schrijvers – en ik forceer mijzelf met alle macht in die vermaledijde identiteit – kunnen ons zorgen maken over komma’s en als Don Quichottes tegen ze ten strijde trekken. Maar het gaat niet om de komma’s. Het gaat erom dat we de taal als ons Zuhause empfinden und uns dort einzigartig fühlen müssen.

Het is tijd om die schijtangst recht in zijn dumme Fresse te kijken en te doen wat ik wil. Jenseits der Moral, aber nicht bar jeder Werte. Van het schrijven hangt mijn ‘leven’ af zou je kunnen zeggen. Het is de innerlijke noodzaak om van alles Schpil te maken, alles van betekenis los te wrikken en ermee te jongleren. Een ‘slechte schrijver’ zal men mij noemen: hij observeert niet goed, hij heeft geen stijl (fuck you, je weet wie je bent, Arschfloh), hij engageert zich niet.

Omdat mensen mij niet kunnen zien! Ja lieve lezer, ik ben onzichtbaar. Ik mag dan schrijven alsof ik leef op een dieet van vliegtuigbenzine en crack, ik heb het voorkomen van een ‘mannetje’ met een brilletje en buiten mijn woorden het temperament van een verlamde mol.

Misschien is het omdat ik een adjectivistische hekel aan ‘macht’ heb (waarom schelden Nederlanders vooral met ziekte en Duitsers met excrementen en Amerikanen met seks? Tyfus, Scheiß, fucking. There are no words to express my disdain for power – pure impulse. Maar wat zijn deze woorden dan, hanglul? Macht all the way down. Und nichts außerdem. Als je heel lekker schrijft mag je misschien op teevee en krijg jij, met je slinkse omweg über die Sprache, alsnog de erkenning (de erker-ing) waar je zo naar verlangt.

Nee. Daarmee gaat de machthekel niet weg. Die is gewiss in de womb ontstaan, soi. Maar de Spieltrieb, de drift om overal spel en spiegelspel van de maken, die laat ik mij niet afpakken – ook niet door vergelijksdriftige Hollandse kruideniers en belastingambtenaren – mein Gott, was habe ich diese Stadt vermisst. Ich atme wieder, ich lebe wieder. Ich liebe die Anonimität der Großstadt, wo eine echte Diversität an Lebensgeschichten und -Haltungen unterwegs ist, niet die berekenende politieke ‘diversiteit’ die iedereen een ‘kans’ wil bieden op hetzelfde: een koophuisje en een goede pensioenvoorziening.

K was gisteren ook op het Museumsinsel, dat klassisistische miljardengraf waar de Hochkultur ingekerkerd is en hij gaf vijftig cent aan een man met een saxofoon die klezmerachtige muziek speelde want hij houdt van Klezmer omdat hij beslist geen antisemiet is en dat mag je toch nog wel zeggen. Ik liep hoofdschuddend achter hem aan en deponeerde een muntstuk ik de hoed. Dat is het ‘m met romanfiguren: als het erop aankomt hebben ze nooit geld. Hij bezocht het graf van Brecht en Hegel in het Dorotheenstädtischem Friedhof en vond dat er een kanariegele benzinepomp naast het graf van Hegel moet staan en ik heb minstens drie lieve vrienden die dit ook precies begrijpen maar dat – god verhoede – niet met een theorie kunnen duiden.

K ging daarna goedgeluimd de boekwinkel binnen waar hij Emily had ontmoet, een boekwinkel met houten trappetjes, veel trappetjes. In de echte wereld bestond die nog niet dus heb ik hem geholpen die in zijn fictieve Berlijn op te richten, een act die nagenoeg geen administratieve inspanningen vergde en bij een kop koffie in Kaffee Mila – o dolce vita! – kon worden volbracht.

En toen ging K slapen. Ik, Kamiel, kocht een zwembroek en ging baantjes trekken in Hallenbad Wilmersdorf I. Dat is zo fijn an Berlin, dat dat gewoon kan. Nu weet ik het ineens: de stad is gelaagd, geschichtet. Er zijn tientallen, honderden Berlijns en de stoere technoclubbeukstad van domme Hollanders is het minst interessant. Kom naar het jazzberlijn, het operaberlijn, het filmberlijn etcetera. In het zwembad lag vooral dodelijk ernstig Pruisisch dna dat zwom met horloges om om hun prestaties te tracken. Met mijn horlepiep (dank je Auke voor dat woord) zwemstijl was ik een vreemde eend in het bad. Ik planschte en vlinderde en trappelde en het was verrukkelijk. Ik voelde mijn lijf weer na jaren van zeurende pijn.

Ja die godvergeten pijn in mijn bek die me heeft gesloopt, die rotstraf van de goden die, en dat weet ik als oude gnosticus heus wel, tussen mijn oren wonen. Zij verkrachtte mijn focus, ik kon hoogstens wat alleraardigste gedichtjes schrijven, en zij verkrachtte mijn vermogen om me ergens echt voor te interesseren. Und jetzt habe ich den Salat. Ik ben ‘wat ouder’ zoals de volksmond zegt (wil je me vermoorden als ik nog één keer het woord ‘volksmond’ gebruik waar ik Heideggers ‘men’ bedoel?) en wil de verloren tijd inhalen. Making up for lost time, heet mijn podcast als ik eraan toe kom. Als je tot hier hebt gelezen en je ‘verhaal wilt delen’ zoals de … ben je uitgenodigd als gast. Ik wil dat we allemaal met elkander blijven praten en niet cancelen en blocken en haten en vrezen en uitlachen.

K heeft veel meer geleden dan ik: hij is gevlucht in een wereld waar ik hem niet meer kan volgen. Het is een lieve fantast. Hij zal er niet om malen dat, en ik citeer: “laat de anxiety om het uitblijven van de Grote Erkenning, die van een gedeïficeerde Papa, voor eeuwig de toekomst toebehoren!”

Maar we hoeven hem niet het laatste woord te laten. Iedereen die op iets kan terugblikken heeft een toekomst ook, al is die tender en iel.

Was nun? Morgen moet ik om elf uur uitchecken (ook al zoiets: K kan kan lekker blijven liggen) en ik denk eraan om in het Harzgebergte te wandelen als beer. Een vriendelijke oproep aan de lezer die de woordvolgorde ‘toekomst ook’ drie zinnen terug onjuist vindt: neem een scherp zwaard van tamahagane-staal en steek het vertraagd in uw mond tot u uw eigen doodsrochel hoort.

Als je je tong nog hebt, ik dank je. Laten we elkaar meer liefde geven. Niet omdat liefde is waar alles ‘om draait’ maar omdat het de overtreffende trap van Spelen is en er zonder liefde helemaal niets echt draait.

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *