De 36e nacht van de poëzie

Ik had mezelf beloofd, verslag te doen van de 36e nacht van de poëzie, op 29 september in Tivoli Vredenburg.

Die ochtend waren Miru en ik in de domstad gearriveerd, waar we van de stralend blauwe lucht genoten tot het tijd werd voor de poëzie. Het wemelde van de mensen in de muziektempel waar de gedichten zouden worden voorgelezen, en zij waren niet allen oud en versleten. Ook scholieren bezochten de Nacht en dat gegeven vulde mij en mijn kameraad met hoop.

We hadden 38 Euro betaald om een aantal vooraanstaande dichters ieder zeven minuten horen spreken. Een van de eerste dichters, en de eerste die ik me bij het neerschrijven van dit verslag nog heugen kan, Judith Herzberg, inmiddels grande dame, ergerde zich er terecht aan. De boodschap van haar afsluitende gedicht, dat alles en z’n tegendeel een ‘vorm van gekte is’, werd met driftige knikken geregistreerd. Wat léuk!

Wie niet bestand is tegen de vluchtigheid van het Nederlandse cultuurbedrijf, heeft bij zo’n evenement niets te zoeken. De door merg en been gaande klanken van de eerste muzikale entr’acte, Piazzolla’s Oblivion, knap geïnterpreteerd door het 17-jarige Wunderkind Noa Wildschut, waren nog niet weggestorven, of het programma moest weer dóór. Er was geen ruimte om adem te halen.

We zaten tijdens die eerste woorden en klanken van het poëziefestijn nog hoog in de zaal op klapstoelen. Later daalden we af naar waar de zitzakken lagen. Daar vlijden we ons neer en luisterden we naar de dichters. Delphine Lecompte had een sterk optreden, net als Moya de Feyter en Arno van Vlierberghe, dus met de jonge generatie Vlaamse dichters zit het wel snor. Veel heb ik er helaas niet over te melden en dat wil ik ook niet veinzen (wat is het heerlijk om een blog te schrijven met authenticiteit en niet nieuwswaarde als hoogste doel).

Bij de pathetische, maar door het welluidende Iraakse stemgeluid van Rodaan Al Galidi ontkitschte woorden “leven is mooier dan de eeuwigheid” ging er een zucht van bewondering door de zaal. Wat léuk!

En dan was er natuurlijk nog de grote Arthur Japin, die voorlas uit zijn hoogstpersoonlijke liefdesgeluk nadat hij zijn eigen dichterschap had ontkend dus ontkracht. Het stelde weinig voor wat hij te berde bracht, maar hij heeft zijn fan base en ik heb gezien hoe hij gretig voor de herentoiletten een interview gaf (ik deed niet mijn best om de toiletdeur zachtjes achter me dicht te trekken, schavuit die ik ben). Ach, het is zo makkelijk om iemand af te zeiken, zeker wanneer zij niet gespeend zijn van de symptomen van narcisme. En ik was opgestookt door Bert van Sesamstraat, als iemand begrijpt wat ik bedoel.

Radna Fabias. Potverdorie wat een krachtige podiumverschijning. “Ik ben een vrouw” droeg ze haar stem voor. “Ik ben geen dame, ik ben een vrouw”. Er stonden nog veel meer woorden in het gedicht maar die deden er voor mij niet meer toe. Ik wilde haar versieren maar bedacht op tijd dat ik getrouwd ben.

Anton Korteweg vond ik niet heel overtuigend, Tsead Bruinja (dit jaar juryvoorzitter van de Turingwedstrijd) droeg een lang gedicht in het Fries voor dat ik niet goed kon volgen omdat het toen al na tweeën was.

Ted van Lieshout, eerder op de avond, kwam met gedichten over ouders die gingen scheiden vanuit het perspectief van de kinderen en een scherp geëngageerd gedicht over kippepootjes die operatief verwijderd moesten worden omdat er geen dieren mogen sterven voor de vleesconsumptie. Ik ken Ted al jaren van Facebook maar had hem nooit horen voordragen. Hij bleek net zo’n begaafd podiumdier te zijn als Frank Starik, de eerder dit jaar overleden dichter die in 2016, toen ik ook bij de nacht was, een legendarisch optreden gaf met zijn gedicht “gras”. Van hem was het motto van de Nacht, “Ik spreidde mijn armen en dreef door de nacht”.

Willem Jan Otten vond ik wat tegenvallen. Willem Thies verraste met een zin als “De afspraak was dat we elkaar niet duurzaam schenden.” Paul Bogaert, die op de voetballer Messi lijkt, kon me niet echt boeien.

Arno van Vlierberghe vond ik nog te jongehonderig en studentikoos, Thomas Möhlmann schreef een schitterende ode aan diezelfde F. Starik.

In de veel te korte adempauzes werden videofragmenten getoond van eerdere edities van de Poëzienacht. Ineens zag ik beelden van Menno Wigman, die Nederland in februari heeft moeten begraven. Hij was de nauwkeurigste dichter van zijn generatie. Zijn hoofd ineens weer groot op de zeven schermen te zien was confronterend, al heb ik hem nooit bij leven mogen ontmoeten.

Er waren wat mij betreft nog drie muzikale verrassingen: Willeke Alberti die een keur aan Hollandse liedjes zong en “mag ik dan bij jou” mooier weergaf dan Claudia de Breij zelf. Miru danste voor het podium en Neerlands geliefde
volkszangeres wuifde naar het kleine meisje, terwijl ze over de glimlach van een kind zong. Wat léuk! (dit ontroerde me trouwens echt, beste lezer, maar ik houd voor de vorm de sarcastische toon vast).

Ten tweede Shirma Rouse, de Aretha Franklin tribuutzangeres met een klankkast als Jerommeke. Wat een geweldig stemgeluid, en wat kreeg ze de zaal mee. Ineens zaten de meest eenvoudige lyrics barstensvol poëzie, ja, het woordje “you” alleen was hartverwarmend wanneer het zinderend de zaal in werd geslingerd door Shirma’s spraakorgaan.

En de Amsterdam Klezmer Band, ouwe knakkers nu, maar het swingde de pan uit. Miru, die midden tussen de dansende meute lag te slapen, heb ik voor de gelegenheid van hun afsluiter aan de kant gelegd om zelf ongeremd rond te kunnen springen.

Eddy et les Vedettes vond ik weinig toevoegen aan de Franse chansons en de ‘Tallest man on earth’ vond ik heel slecht, hetgeen me het aangename gevoel geeft dat ik onafhankelijk kritisch kan zijn omdat de Zweed de hemel wordt ingeprezen. Daarmee heb ik bijna de gehele line-up besproken (behalve de door mij gemiste Benno Barnard en de naar mijn idee zwakke Gerda Blees).

Toen de zaallichten na de laatste act aangingen schuifelde iedereen braaf naar buiten. We klampten vertwijfeld nog wat dichters aan maar niets, er leek niets meer loos te zijn. Geen groep dichterlijke wildebrassen die rond een imaginaire Gerrit Komrij naar een kroeg togen, die speciaal voor hen de deuren deze nacht niet sluit, om er op barkrukken hoogdravende en doodsverachtende verzen te verkondigen, elkaar wild en poëtisch te tongzoenen in een geroezemoes van metaforen. Geen liederlijkheid, geen drinkeboers, geen Bohème, geen samenzwering om de onverbiddelijke tijd dan verdomme deze ene nacht toch een loer te draaien, geen coke, geen Deelder, geen feest.

Hoofdschuddend over de burgertruttigheid van Nederlands volk dat na een evenement wordt ontslagen uit een zaal, keren wij ook huiswaarts, om na te praten en te slapen.

Geef een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *