Tegen het eind van de jaren tachtig deed ik net als veel andere kinderen heitje voor een karweitje. Ik was toe! een jaar of tien en bezemde de tegels van een oudere dame schoon, maaide gazonnetjes in de gemoedelijke achtertuintjes van de arbeiderswoningen in Brabant, waar ik mijn jeugd gesleten heb. We kregen meestal meer dan een kwartje: enkele guldens waren geen uitzondering. Op de scouting sprak men stoer van een knaak voor een taak.
Toen ik op het internet las dat kinderen het initiatief hadden genomen om karweitjes te doen om de Oekraïense vluchtelingen te helpen via een donatie aan giro555, stelde ik direct aan mijn dochter en haar vriendje voor om dit ook te gaan doen. Ik printte een begeleidend schrijven om de kinderen te behoeden voor schroomvalligheid, en stuurde ze op pad.
Ze bonsden even later op de deur om ons te vertellen dat ze al twintig euro hadden opgehaald. Wat een heerlijk ontwapenend enthousiasme! Terwijl ik mijmerde over mijn eigen jeugdige liefdadigheidskarweitjes, stormde mijn dochter de flat weer uit om nog meer mensen te vragen of ze een klusje mochten klaren. Een enkeling had daadwerkelijk iets te doen: de stoep vegen, lege flessen wegbrengen.
Veel mensen gaven liever gewoon geld. Toen ze na enkele uren werken thuiskwamen telden ze vol trots 66 euro neer op de keukentafel, en ik hielp prompt met het overboeken van haar juniorrekening naar giro 555. “Je hebt plus 66 én min 66, dus in totaal nul”, zei ik, want ik kon mijn didactische oprisping niet onderdrukken.
Het was een prachtige ervaring voor mijn dochter. Ze had niet gedacht dat het zo leuk zou zijn en dat hun appèl met zoveel vriendelijkheid zou worden beantwoord. Never waste a good crisis, zei een cynisch stemmetje in mijn hoofd. Maar als een miljoen mensen zo’n bedrag overmaken naar de hulporganisaties, kan er heel veel worden gedaan.