Vanwege goede herinneringen uit 2018, toen ik de kaasstad met mijn dochter achterop de fiets bezocht (een prachtig verhaal dat de media-aandacht kreeg die het heeft verdiend) besloot ik om in Alkmaar uit te stappen.
Het stationspand was functioneel beton, maar wat zijn de steegjes en grachtjes en pleintjes toch schilderachtig. Ik kan er niet genoeg van krijgen. Het stadje was verlaten, ik maakte als toerist met gesloten beues beslist een lullige indruk, maar dat deerde me niet. Ik heb een zwak voor dit soort plekjes, waar je als vriendelijke schaduw kunt rondzwerven en je kunt openen voor denkbeeldige verhalen. Het is alsof je door de overblijfselen van een oude, hoge cultuur loopt waar waarden bestonden die niet te reduceren waren tot geld.
Ik heb daar wel een verklaring voor. Natuurlijk was alles te reduceren tot geld, maar de illusie dat zulks niet het geval was ontstaat omdat de oude gebruiken zijn achterhaald. We kunnen ons niet voorstellen dat men vroeger al die prachtige barokke geveltjes maakte, die romantische kaasmarkt hield en in de stad grachten aanlegden precies zodat ze de geschilderde stadsgezichten subliem maken – terwijl financieel gewin de belangrijkste motivatie was.
Alkmaar lag er mooi bij. God, wat ben ik jaloers op mensen die, wanneer ze iets dergelijks schrijven, en kwalificeren, aandacht krijgen. Die in het volste besef door de lieftallige straatjes van dit land lopen, dat hun ervaring ertoe doet, dat de volgorde waarin hun neuronen vuren, waarde heeft.
Ik blijf bij het schrijven zelf, met de opgave om een diep cynisme uit te hollen en te doden, zonder dat een genealogische benadering me daarbij mag helpen. Zo. Dat soort zinnen lees je in een blog die in het wild geschreven is. Hebben zij waarde?