Een mens kan respect afdwingen wanneer hij zelfbeheersing aan de dag legt in onfortuinlijke situaties. Toen ik ooit als een kalme reus toezag hoe onze Renault in vlammen op ging, boezemde dat mijn lieve vrouw vertrouwen in. Naast haar stond een man die de situatie meester was. De spullen verkoolden op die bloedhete Spaanse landweg, maar wij waren veilig, ‘bevrijd’ zelfs, al hadden we geen idee waarvan.
Toen ik in oktober enkele dichtbundels in consignatieverkoop bij een prachtige lokale boekhandel deponeerde, was ik de vriendelijkheid zelf. Ik straalde plezier in boeken uit, “en alles wat daarbij komt kijken”. Een voor allen, allen voor een, solidariteit over de hele productieketen, van de verbeten voor zich uit miskende schrijver op zijn zolderkamer tot de joviale hobby-uitgever tot de vlijtige drukker en de uniek bebrilde boekhandelaar. Met de juiste positieve instelling verkopen deze dichtbundels zichzelf en spenderen wat troost in onze duistere tijden.
Vorige week bezocht ik dezelfde mooie boekenzaak en trof er alle bundels onverkocht aan, in een stapel bovenop de kast met het opschrift “poëzie & versjes”. Wat is er geworden van mijn ambitie, mama? prevelde ik. Het klopt dat ik met enig recht schopte tegen de metaforiek van het ‘hogerop’ maar dat hoeft toch niet te betekenen dat mijn door de Ouden en Gedecoreerden geïnspireerde dichtkunde nergens anders dan onder versjes gerubriceerd kan worden?
Met enige verbolgenheid wendde ik mij tot de balie, en vroeg waarom de bundels niet een mooi prominent plaatsje hadden gekregen in de Speciale Afdeling “lokale uitgeverij”. Ach meneer, dat verkoopt toch niet, en spreekt u niet zo luid. Een lokale dichter zou nog wel op enige interesse kunnen stuiten.
“Maar ik bén een lokale dichter”, schreeuwde ik, uit mijn slof geschoten. Ik tierde dat de boekjes beter verdienden dan de stapel, dat ze beter bij voorbaat hadden kunnen weigeren, dat ik speciaal op de fiets enz. Onderwijl greep de boekverkoper de bundels en wikkelde ze in cadeaupapier (waar Sinterklaas later nog gebruik van heeft kunnen maken). Alstublieft, neem ze maar mee terug.
Ik was ondertussen gekalmeerd en bood mijn excuses aan, zo goed en zo kwaad als dat ging. Net zoals de dubbele exemplaren recensiebundels die ik deze maand mocht ontvangen, identificeerde men de handigste boosdoener: corona. We hebben in deze rare tijden allemaal wel eens een kort lontje meneer, en hebt u nog een prettige dag verder.
Maar zo snel is men niet van mij af. Nee, ik wilde me echt verontschuldigen voor dat geschreeuw. In de zeldzame situaties wanneer het geoorloofd is om zo uit je slof te schieten, is dit niet effectief, en in alle andere gevallen is het dubbel onredelijk. Er moest een schrijven komen met tenminste wat chocolaatjes (een kist wijn, een doos Cohiba’s en een paar gouden horloges mag op Sicilië gangbaar zijn, dat zal in de Lage Landen niet meer bewerkstelligen dan een onthutste frons en fiscale repercussies).
Bij de plaatselijke drogist vroeg ik naar een stuk stevig papier waaraan ik mijn mea culpa kon toevertrouwen. Er stond een uitgebreid rek met wenskaarten van Hallmark, voor alle aanleidingen die er in een mensenleven passen: geboorte trouwen dood, verjaardagen verkering nieuwe baan. Er stond ook een kaart met in sierlijke letters “Sorry” in het rek. Toen ik deze openvouwde las ik “Wil je me vergeven?” Maar om vergeving was het me helemaal niet te doen, en in de context van professionele excuses leek me de toevoeging “wil je me vergeven?” een faux-pas.
Het is een kunst om je verontschuldigingen op professionele wijze aan te bieden. Je moet een warme en welgemeende emotie uit zien te drukken in afstandelijke taal. Is het wellicht on-Nederlands? Verwacht de mercantiele (infantiele?) Nederlandse geest niet reeds een tegenprestatie? Wordt het sublieme gebaar dat een verontschuldiging kan zijn zo niet gereduceerd tot een berekende zet in een cynisch spel tussen zakenrelaties? Gaat er zo niet een wonderlijke functie van onze taal teloor? Ontdekken we in zo’n onnodige, onnutte daad van verontschuldiging, die is ingegeven door ons eigen geweten alleen, niet ook de hand van God?
Ik ga de brief schrijven en stuur deze morgen naar de betreffende boekhandel, die geen zakenrelatie meer zal worden. De lezer moge mij vergeven dat ik het als schrijver toch niet laten kon om de anekdote in deze column uit te melken.