Gisteren maakte ik een flinke bergwandeling in de sprookjesachtige bergen ten noorden van Seoul. Het zonnetje scheen, de fijnstofconcentratie was iets minder dodelijk dan normaal, er woei een frisse wind dus ik tippelde gelukkig over de zandsteenrotsen omhoog. Helaas werd ik de hele weg begeleid door dezelfde zeikende pijn in mijn godverdomde bek die me al meer dan een half jaar van mijn leven gijzelt en me uit mijn concentratie houdt. Ik kan mijn neuronen er niet toe dwingen zich eventjes anders en gunstiger te verstrengelen, en het symptoom daarvan is dat ik aan niets anders kan denken. Prachtige vista’s met ruige steenformaties; in spiksplinternieuwe goretex gehulde Koreaanse wandelaars met wandelstokken en smartphones; het uitzicht over de afzichtelijke moderne probleemstad Seoul; de rust terzijde van de paadjes waar de koffie uit een thermosbeker het beste smaakt. Graag had ik er met de volledige presentie van mijn geest van genoten. Maar mijn gedachten verwijlen sinds maanden bijna onafgebroken bij dat ene vervloekte tandje en het probleem dat geen tandarts heeft kunnen vinden, omdat het uiteraard ‘psychisch isch mijnheer’.
Ik ben als ingebeelde columnist tamelijk belangrijk in mijn eigen wereld
Nu ben ik geen suïcidaal type dus u bent nog niet van me af. Ik ben als ingebeelde columnist tamelijk belangrijk in mijn eigen wereld, al schrijf ik vanwege mijn godskoleretyfuskankerkutklote dentale gesteldheid niet dagelijks.
Bovenop de berg probeerde ik even het internet. Er was warempel weer een aanslag in Londen en ik las de reacties die precies hetzelfde waren als na Manchester, Parijs, Nice, Brussel en als ik Arabisch zou kunnen lezen waarschijnlijk ook hetzelfde als na Baghdad, Baghdad, Aleppo, Aleppo en nog 123 keer Aleppo enz. Ik was murw. Tijdens de rest van mijn wandeling langs de 18e eeuwse vestingmuren die in deze bergen zijn gebouwd hoefde ik gelukkig niet aan de verse aanslag en de neergestoken meisjes te denken want mijn aandacht werd opgeëist door het zeurende element in mijn bovenkaak dat mij heeft verhinderd om ondanks het liefste dochtertje ter wereld het afgelopen jaar echt gelukkig te zijn.
Ik val u niet verder lastig met mijn first world white male problem. Het is wat het is. De reden waarom ik er melding van maak (iets dergelijks wordt niet van columnisten verwacht, tenzij ze een speciale pre mortem rubriek over kanker mogen volschrijven) is dat leedvermaak altijd goed verkoopt. Laten we het daarop houden.
In deze chaotische tijden merkt u, vind ik het passend om stukken zonder kop en staart te schrijven. De zomer van 2017 wordt een hete zomer en een bepalende net als de Summer of Love precies 50 jaar geleden. Voorspellingen doe ik liever niet.
Na het bergwandelen ging ik met de metro (het Nationale Park is gewoon met de metro bereikbaar) terug naar mijn eigen wijk om daar wat te eten. Voor één persoon staken ze de barbeque niet aan, dus werd het tofusoep met een krabbepootje erin en een halve liter bier. Er was een meisje op een roze stepje in het restaurant dat zich te pletter verveelde. Op een oud televisietoestel speelde het horrornieuws uit Londen en de flarden Koreaans die ik ervan verstond bleven door mijn hoofd spoken. Het meisje was verdwenen; ik pakte een tandenstoker om mijn fijngevoelige elementen te maltraiteren. Ik kon betalen met de creditcard die ik van mijn vrouw mag lenen (ik zeg: een goed huwelijk); papieren bekertje gratis zoete koffie uit een automaat, een oude traditie. Het was donker geworden toen ik naar huis begon te lopen. Iedere stap is waardevol (in technische termen: net zo waardeloos als al het andere wat mensen uitvoeren) en iedere observatie is het waard om te worden vastgelegd. Ook het vuilnis, dat in deze stad in plastic zakken op straathoeken wordt gepleurd; de ene kleine gele vlinder die ik gisteren in de bergen zag