“We hebben hier een antikapitalistische dichter.” Hij kijkt de groep pubers aan die zijn zwembad komen bezoeken. Waarom had hij de dichter genoemd? Dacht hij dat het goede reclame was, dat de pubers vanwege die dichter liever in zijn zwembad zouden springen dan ergens anders? Hij herinnerde zich aan de Blauwe Golf aan de Ardennenlaan, waar regelmatig een anticommunistische dichter kwam, maar dat was twee jaar geleden failliet gegaan. Voor zover hij wist was hij de enige. En daar mocht hij toch best munt uit slaan? Dat mocht hem toch best wat opleveren? Nee, het zou hem geen windeieren leggen. Als hij thuis zou komen en zijn vrouw zou vragen hoe het was gegaan op het zwembad, altijd met die spottende ondertoon die hij met geen chloor weg kon werken, al twintig jaar niet, dan zou hij eindelijk kunnen triomferen met zijn antikapitalische dichter.
Hij kende de man niet goed, maar dat maakte niet uit. Het was zijn trouwste klant. Op alle oneven dagen zwom hij hier zijn baantjes van tien tot elf uur ’s ochtends. De dichter was niet bijzonder sportief, maar hij bleek wat aan zijn gezondheid te willen doen, vermoedelijk omdat hij het einde van het kapitalisme nog wilde meemaken. De dichter dacht waarschijnlijk hetzelfde als hij, de man van het zwembad, hij zou hunkeren naar de dag waarop hij thuis kwam bij zijn vrouw en haar zou vertellen dat zijn antikapitalistische poezie nu tot de formerende canon van onze samenleving behoort.
“Een antikapitalistische dichter”, herhaalt hij, “komt hier altijd baantjes zwemmen.”
Sommige pubers kijken hem verdwaasd aan, anderen beginnen hard te lachen.
“Dat is zo random”, zegt een jongen zonder op te kijken van zijn mobiele telefoon.
“Piest hij ook in het water?” voegt een tenger acnetisch joch met een baardje eraan toe.
“Hoe betaalt hij zijn kaartjes?” roept een vroegkale jongen. De groep wordt luidruchtig.
“Ik zou zijn bundels wel eens willen zijn”, giert een meisje.
“Geeft hij ook cursussen?” spot iemand anders, “ik zou dat best wel willen kunnen, antikapitalistisch dichten. Het wordt nooit meer lente, want we krijgen geen rente.”
De eigenaar van het zwembad krabt aan zijn hoofd.
“Of hij cursussen geeft. Dat moet je hem persoonlijk vragen.”
Hij kijkt op zijn horloge.
“Ik geloof dat hij nog zijn baantjes aan het trekken is. Over tien minuten is hij klaar.”
De pijn. De dichter was altijd zo’n vriendelijke man geweest en nu werd hij door een stel snotapen belachelijk gemaakt. Hij wilde dat hij hun de toegang tot het zwembad kon weigeren, maar dat mocht natuurlijk niet. Dan zouden ze failliet gaan, want alleen een antikapitalistische dichter brengt niet genoeg geld in het laatje.