Martin was een buitengewoon genie. Toen hij tachtig jaar oud was, stak hij zonder te kijken het kanaal over. Op z’n zeventigste schreef hij zijn naam met poedersuiker op een omgekeerde pannekoek. Op z’n zestigste leerde hij in minder dan een week hoe je de letter pi op een fluwelen sierkussen borduurt, en dat terwijl hij nog nooit een naald in z’n hand had gehad. Toen hij vijftig jaar oud was, lukte het hem, drie koppen koffie tegelijk te zetten met een espressomachine die maar twee koffiebuisjes heeft. Weer tien jaar eerder had hij zijn rijbewijs gehaald en is toeterend en wuivend door het dorp gereden. Met dertig won Martin een gerenommeerd concours voor castagnettespelers, wat hem op slag beroemd maakte in bepaalde kringen. Vijfentwintig was hij pas, toen hij zijn promotie met de titel “een mathematische analyse van de snarentheorie en een eigen theorie van alles” inleverde, een werk van zevenhonderd pagina’s dat hm op slage de nobelprijs opleverde. Op z’n twintigste werd Martin benoemd tot secretaris-generaal van de VN, op grond van het enorme engagement dat hij zou gaan tonen. Vijftien was hij pas, toen hij om de wereld liep met een kaneelstok in z’n mond. Op zijn tiende verjaardag componeerde hij een zeven uur durende symphonie die de interesse van buitenaards leven op onze planeet heeft gevestigd, en toen hij drie was sprak hij vloeiend Perzisch, Japans, Spaans, Swahili, Hongaars, Hindi, Russisch en Lets.