Beste cursisten, welkom terug bij de 41e editie van onze cursus. Poëzie leeft het hele jaar door, en niet alleen op gedichtendag. Vandaag gaan we een nieuw concept uitproberen: we gaan uit van twee gedichten en combineren die tot één resultaat (een aantal lessen terug zijn we het tegenovergestelde al eens tegengekomen). Het is de bedoeling dat we steeds beter vertrouwd worden met ons persoonlijke verbeterproces. Zonder verder gedoe zijn hier de twee bedenkelijke uitgangspoëmen:
poëtica
ik neem de woorden en de pruiken mee
ik doe geen dwangbuis aan
ik doe niet alsof Neruda in mijn kamer staat
maar zet een raam open en de nimfen vliegen naar binnen
ik hijs zevenmeersterren in de ielblauwe
lucht en smeer de daken in met glazuur
dan zet ik verminkte vogels vleugels aan tot ik word begrepen
op een diepte waar men elkaar nog mag ontmoeten
want de verronding is in volle gang:
alles leest als een wake van de kommazetters,
van de grafrovers, die stampij maken in de steegjes
waar het moet ruiken naar ons bloed
eindeloos keurig wis ik regels als deze
want iedere taaloperatie verlangt een dosis anaesthesie
ik hang met rubberpolsen de vondsten op
aan hoge wolken
ongenummerd gedicht
daar staat hij, een afgematte mens, die zijn glimlach te vaak heeft omgekeerd
we observeren hoe hij in zijn dode letter stapt waar het niet ruikt naar angst
hij schrijft zichzelf voorlopige verhalen die hij dan als een zomerdeken over zijn hoofd trekt
oploskoffie weerlegt niet zijn doodsdrift en hij zou willen dat hij met een plamuurmes kon schrijven
hij ervaart de zin niet meer van de hobbelpaarden die in de speeltuin in zijn buurt staan opgesteld
of van de brievenbussen. hij wiegt zich aan de routine van de anderen
en zo neukt hij ook – geen man maar een knipoog
eens per maand stofzuigt hij en dan verdwijnen ook de verhalen bij het oud papier
op de dagen dat zijn vriendin ongesteld zou zijn maakt hij maanlandingen
en viert hij het tij in zijn badkuip want daar is hij zoals hij uit zijn moeder kwam
hij ziet gezichten in de patronen op de badkamertegels en verdrinkt zijn zaad in bad
dan wordt hij gevoed, of zo ervaart hij dat
Tsja. De poëtica is op zichzelf niet genoeg, maar het is vruchtbaar om de dichter die ‘met rubberpolsen vondsten aan de wolken hangt’ (hoe doet-ie dat toch?) te verenigen met de afgematte idioot (vgl. “de idioot in het bad” van Vasalis, een gedicht dat de auteur in zijn schooltijd tijdens een les Nederlands las). De parallel van het verspilde zaad en de opgehangen woorden opent de weg naar een fatsoenlijk gedicht.
Maar eerst moet er danig worden geschrapt! woorden en pruiken, een diepte waarop men elkaar nog mag ontmoeten (dodelijke kitsch), steegjes waar het moet ruiken naar ons bloed, het autoreferentiële wissen van de regels, het omkeren van de glimlach is flauwekul, het plamuurmes(?), het neuken (inconsistent, zijn vriendin is afwezig. dit soort objectieve foutjes zijn een handige aanwijzing dat er over het gedicht noch is nagedacht, noch dat het is opgeborreld uit de krochten van een manische, gefingeerde authenticiteit.)
De regel dan wordt hij gevoed, of zo ervaart hij dat is dubbelzinnig (wordt hij na het baden gevoed of is het baden de geestelijke voeding) maar leidt dat niet van de kern af? Is het niet gewoon imitatiedwang?
Ik denk aan de volgende structuur:
ik hijs zevenmeersterren in de …blauwe lucht
ik hang met rubberpolsen… en kijk in de spiegel
[spiegel -> perspectiefwisseling]
hij schrijft verhalen over ??
hij ervaart niet meer de zin van hobbelpaarden die staan opgesteld
of van brievenbussen. hij wiegt zich in de routine van de anderen
verdrinkt zijn zaad in bad
Iemand die na een kijkje in de spiegel zichzelf in de derde persoon beschrijft: het is saai, in het gunstigste geval technisch kogelrond, maar waarschijnlijk rammelig. En toch voel ik dat deze gedichten hetzelfde willen zeggen: de onbegrepen creativiteit van het dichtertje, de man die de zin niet meer inziet van alledaagse dingen.
wat is de zin van hobbelpaarden en brievenbussen (spel en communicatie, het alledaagse leven van homo ludens)
wanneer Naruda in je kamer staat (aha! de dichter trekt zich terug in zijn waan/fantasie. We hebben spanning gecreëerd; de rest van de beelden in gedicht I sluiten aan; de rauwe mededeelzaamheid van gedicht II, inclusief de masturbatie, moeten we afschrijven).
hoe goed iets gezegd kan worden / in het holst van een kamer (positionering meteen duidelijk maken)
waar ik in de dode letter stap (de ‘ik’ hier introduceren als studeerkamergeleerde, boekendichter)
om een oorverdovend idee te spalken /
ik denk aan de eenzame,
de man die tussen twee maanlandingen
zijn zaad in bad verdrinkt
met rubberpolsen schrijft (rubberpolsen zijn rukkerpolsen, ssst.)
onder de nok, wat blijft /
van zevenmeersterren, nimfengezichten (beter metaforen uit Neruda’s werk halen….)
klapeksters, parelmoervlinders (uitgestorven, knipoog naar Nabokov),
dichter (Neruda dus, die een communist was en omstreden vanwege zijn lof voor Stalin en Castro),
wat mag ik hopen, (Kants hamvraag)
in de sponningen van het lot, (uh….) -> erbarmen? een web gesponnen van mijn vondsten / voed me (de schrijver eet in dezen de lezer op, gekunstelde metafoor)
het tij stijgt, alles wordt leeggeroofd (het graf van de dode woorden) -> dat het bad barst / zonder verdoving, / en de man, afgemat, zich ontfermd over een verminkt, gewond dier (verminkt is permanent)
Te gekunsteld? We hebben de meeste metaforen hergebruikt als uitgangspunt. Dit is vaak mogelijk in de poëzie: in ieder cluster metaforen kun je een universum zien. Zolang de metaforen verzorgd zijn, d.w.z. zolang we ze op onszelf hebben laten inwerken, kun je er geen buil aan vallen. De dictie moet wel intuïtief duidelijk zijn. Hier gaat het over macht en onmacht van de poëzie, een braaf (en saai) onderwerp, maar het is niet anders deze aflevering.
We komen zo tot het volgende gedicht:
Neruda
hoe goed kan iets gezegd worden,
wat is de zin van hobbelpaarden
en van brievenbussenwanneer Neruda in je kamer staat
ik denk aan de eenzame,
die zijn zaad in bad verdrinktwat blijft
van maangezichten, van stille verwondering,
parelmoervlinders in het hart van de zomer,
de vriendschap van een stervan de woorden
dichter, mag ik hopen
dat het bad barst, en de man, afgemat,
zich ontfermt over een verminkt dier
Commentaar is weer van harte welkom! Wat doet het resultaat gedicht met jullie als lezers?